Er was eens, lang geleden, in een land hier ver vandaan, een koning die heel chagrijnig was. De mensen waren bang voor hem, ook zijn eigen lakeien en ministers.

Ze bogen altijd heel diep als hij voorbij kwam. Dat leek heel deftig, maar ze hadden het zelf bedacht. Als ze gebogen stonden hoefden ze namelijk niet naar zijn woeste gezicht te kijken. De enige die naar de koning keek was hij zelf. ’s Ochtends bij het tandenpoetsen, in de spiegel.

Het paleis had een duiventil. Daarin zaten de postduiven die gebruikt werden om berichten te versturen. Op een dag stond de koning voor het raam van zijn paleis en zag dat de duiven vrijgelaten waren voor hun dagelijkse vliegtocht. Een zwerm die pijlsnel en met een “zwoesjjj” van vleugels rondjes vloog boven de tuin en de torens van het paleis. Toen zag de koning hoe een duif landde op het standbeeld van de vorige koning, zijn vader. En daar “flats” wat witte duivenpoep op liet vallen.

‘Hofmaarschalk’ riep de koning.
De hofmaarschalk kwam buigend naar de koning toe. ‘Ja, sire?’
‘Hofmaarschalk, al die duiven… Ik heb last van hun gevlieg. En ze poepen op mijn vader. Dat is verboden. In de wet staat dat iedereen respect moet hebben voor de koning en zijn familie. Ze moeten dus gestraft worden.Geef mijn lijfwacht de opdracht om de duiven de nek om te draaien. Morgenochtend negen uur moet dat gebeuren zijn. We zullen post voortaan per paard brengen.’
‘Ja, sire, uw wil geschiede!’ Buigend liep de hofmaarschalk weer weg.

Die middag klonk er een kinderstem in het paleis. Het was de duivenmelkster, het meisje dat voor de duiven zorgde. ‘Ik wil de koning spreken!’
De stem van een lijfwacht zei: ‘De koning wil niet gestoord worden, hij houdt niet van kinderen, dus wegwezen jij!’

Maar het meisje verzon er iets op. Ze verstopte zich in de keuken in het karretje met de koninklijke theepot. En toen de koning door buigende lakeien zijn thee ingeschonken kreeg, kroop ze te voorschijn.

Ze stond voor de koning en ze boog niet. Ze keek hem boos aan.
‘Wie, wie, wie,’ de koning stotterde ervan. Er was al heel lang niemand meer die hem had aangekeken.
Het duivenmeisje zei: ‘Sire, u wilt mijn duiven doodmaken. Zij brengen al jaren trouw de post uit heel uw koninkrijk. Is dit hoe u ze beloont?’

De mond van de koning werd een streep:
‘Vies zijn ze, jouw duiven. Er heeft er een op het standbeeld van mijn vader gescheten. Dat is tegen de wet. Daarom moeten al die duiven gewoon verdwijnen.’

‘Ook deze duif?’
Het meisje haalde uit de zak van haar jas een witte duif te voorschijn,die daar al die tijd kalm gezeten had. Voor hij het wist had ze de vogel bij de koning in zijn handen gedrukt.

De koning keek naar de duif en hield haar zachtjes vast.Hij voelde het warme lijfje en de snelle ademhaling. Hij was er stil van.

Toen zei het duivenmeisje: ’U hebt de macht koning,om te doen wat u wilt. U hebt de vrijheid om te bepalen wat er gebeurt. Als u mijn duiven dood wilt hebben, moet u maar met deze beginnen.’

Dát kon de koning niet. Hij zette zijn boze gezicht nog even op, maar toen verscheen er een klein glimlachje. Want hij bedacht hoe dapper het duivenmeisje was geweest.

De volgende morgen om negen over negen vlogen de duiven gewoon weer rond het paleis. En toen er eentje een poepje op het standbeeld deed,verscheen het duivenmeisje met een ladder en een emmer. Ze klom omhoog en poetste de vlekken van het standbeeld. Bovenaan de ladder draaide zich om en keek even naar het raam waar de koning stond. Ze lachte en zwaaide. De koning zwaaide terug.

Lees nog een mooi spiegelverhaal, over hoe je gelukkig wordt…