Lang zwierf hij al over de wereld, maar nergens vond hij wat hij zocht. Hij doorkruiste woestijnen en voer over zeeën. Hij beklom bergen en hakte zich wegen door het oerwoud waarmee die zich omringden.

Zo kwam hij op zekere dag, terwijl hij door een stil bos liep, in een moeras terecht. Het lopen ging hem steeds moeilijker af en hij ploeterde voort tot de modder hem tot zijn knieën vast zoog en hij nauwelijks meer een voet voor de andere kon zetten.

Hij schreeuwde zijn keel schor en luisterde ingespannen: niemand kwam hem redden. Zijn benen waren moe van zijn pogingen om vooruit te komen. Hij wist een boom te bereiken die met grote luchtwortels boven het moeras uitgroeide en vond steun tegen een daarvan.

Vol angstige gedachten sloeg hij zijn ogen op naar de hemel en zag toen dat hij onder een tak stond, en dat op die tak een nest was en in dat nest een enorm ei. Hij reikte ernaar en kon het met zijn hand net omvatten. Hij besloot het ei te breken en de inhoud op te slobberen want hij had honger en hoopte er zijn zere keel mee te smeren.

Hij tikte het ei tegen de stam van de boom en bracht het snel naar zijn mond. Maar er kwam niets op zijn lippen. Hij keek en zag dat vlak onder de schaal een tweede schaal schuilging. Het ei bevatte een ei! Hij pelde de buitenste schaal af, en schudde het ei dat hij nu in zijn hand hield bij zijn oor maar hoorde niets.

Hij tikte het ei tegen de stam van de boom, bracht het naar zijn mond, en ontdekte opnieuw dat er niets uitkwam. Hij bekeek het tweede ei en weer bleek er onder de schaal een ander ei te zitten. Toen er na pellen en opnieuw tikken ook in dat ei een ei bleek te zitten, waarin weer een nieuw ei zat, nam hongerige frustratie het over van verwondering.

Hij tikte steeds sneller, pelde met grote gebaren, en sloeg bij de achtste schaal gekomen deze woedend en met een klap tegen de stam. Een krak klonk met meer resonantie dan daarvoor, en hij voelde plakkerig struif tussen zijn vingers wegvloeien. Het weinige dat over was likte hij uit de palm van zijn hand, liet de schaal vallen en gaf zich over aan zijn wanhoop.

Toen klonk van boven zijn hoofd een stem: “Waarom huil je en bijt je op je vingers?”
Er was een grote vogel op het nest geland.
“Ach vogel. Ik ben je veel verschuldigd vanwege je ei, dat ik in mijn ongeduld verspilde. Nu weet ik dat ik hier niet levend vandaan zal komen.”
“Was het werkelijk verspilde moeite?” vroeg de vogel, waarna zij uit haar nest gleed, een duikvlucht maakte over het moeras en in de verte tussen de bomen verdween.
“Hé!” Hij volgde de vogel met zijn ogen en een steek in zijn hart. Kon hij maar vliegen…
Plotseling realiseerde hij zich hoe, bij de bomen waartussen de vogel uit het zicht was verdwenen, de begroeiing van de bodem dichter werd: de rand van het moeras!

Hij voelde echter geen kracht meer om, door de zuigende modder tegengehouden, zo ver te komen. Teleurgesteld liet hij zijn blik zakken. Daar, waar de boomwortel de bodem indook, lagen handenvol stukjes en stukken eierschaal. Verspilde moeite. Maar wat zei de vogel ook alweer?

Iets begon hem te dagen. Vliegen kon hij niet, maar zou hij… Hij bukte voorzichtig, om niet te vallen, en nam een handvol stukjes eierschaal. Hij strooide ze op de modder voor zich: ze bleven liggen. Toen stopte hij zijn zakken vol met eierschilletjes, en trok met veel moeite een voet los uit de modder. Hij balanceerde moeizaam op een been en liet de voet toen zachtjes zakken op de uitgestrooide eierschaal. Hij verplaatste iets van zijn gewicht naar zijn voorste voet en strooide een stukje verder weer wat eierschaal. Met de moed der wanhoop verplaatste hij zijn hele gewicht naar voren en trok zijn achterste voet los. Hij stond, zonder weg te zakken.

Stap voor stap vond hij, over een pad van eierschalen, zijn weg uit het moeras. Zodra hij het bos verlaten had, besloot hij terug naar huis te reizen. Hij had gevonden wat hij zocht.

Meer verhalen lezen? Koop dan een van mijn verhalenbundels!