Jullie weten vast wel dat ieder mens een beschermengel heeft. Ja echt, de Lieve Heer wijst aan iedereen, nog voor die geboren is, een eigen engel toe. Om een beetje op te passen voor zover dat gaat.

Doodgoeie wezens zijn het, die engelen. Ze duimen voor je als je een examen hebt. Ze jagen nachtmerries bij je weg of maken je wakker als de droom te erg wordt. En soms, heel soms, kunnen beschermengelen je helpen.

Elco was een beschermengel. Maar hij had het niet getroffen. Hij was namelijk toegewezen aan een in- en ingemeen mens. Aan een vrouw waar geen spatje goed aan zat. Ze dacht alleen maar aan zichzelf. Ze deed alleen dingen waar ze zelf iets aan had. Andere mensen interesseerden haar niet.

Ja, Elco wist natuurlijk wel hoe dat kwam; hij was immers al beschermengel toen de vrouw nog kind was en had gezien wat ze allemaal had meegemaakt. Maar elke keer als de vrouw voor de makkelijke weg van zelf snel tevreden worden koos, in plaats van de moeilijke weg van geduldige liefde te nemen, schudde Elco verdrietig met zijn hoofd.

Na een lang leven waarin ze niemand gelukkig had gemaakt en zelf voortdurend ontevreden was geweest, ging de vrouw dood. Dus vanaf dat moment woonde Elco weer in de hemel. Vanaf zijn kamer in het hemelse paleis ging hij elke dag de zeven trappen af naar beneden. Daar was het warm en onprettig. Want daar was het meer van vuur waar slechte mensen in terechtkwamen. Ook de vrouw die hij steeds had begeleid.

Verdrietig keek hij hoe ze daar stond te huilen en te knarsen met haar tanden. Dus Elco besloot God op te zoeken:

‘God, is er dan niets, werkelijk niets dat de vrouw ooit heeft gedaan of nagelaten, dat haar van het meer van vuur kan redden? Als het er is zeg het me dan, want ik heb medelijden met haar en dat doet me pijn.’

En God zei, na kort nagedacht te hebben:

‘Er is één verhaal dat ik me herinner. Of ze het uit goede bedoelingen deed of niet dat is onzeker, en daarom nam ik het in mijn oordeel niet mee. Maar de vrouw waarover je spreekt heeft ooit, toen ze in haar moestuin bezig was, achteloos een uitje aan een bedelaar gegeven. Hier is hetzelfde uitje, neem dat mee en ga naar het meer van vuur, naar de vrouw. Trek haar aan het uitje uit het meer, en neem haar mee naar het hemelse paleis. Als het uitje breekt dan zal ze moeten blijven waar ze is, hoe verdrietig ook.’

Elco snelde de trappen af naar het meer van vuur en begon de vrouw te roepen. Toen ze haar naam hoorde en naar de kant kwam zag ze niets, mensen kunnen engelen immers niet zien. Ze zag alleen het uitje: ze greep ernaar en voelde hoe ze omhoog kwam! Elco begon haar op te trekken. Toen ze alleen haar enkels nog in het vuur had, en voor de rest al van de vlammen was bevrijd, hadden de anderen in het vuur ineens door dat daar iemand leek te ontkomen. Dat wilden zij ook, dus ze grepen de vrouw bij haar enkels en benen.

De vrouw merkte het meteen, en begon met haar benen te trappelen en te schoppen terwijl ze riep: ‘Weg jullie, weg jullie! Dit is mijn uitje, van mij alleen!’ Toen brak het uitje in tweeën. Even zweefde de vrouw in de lucht, en toen stortte ze weer naar beneden, in het vuur.

Elco gaat er elke dag nog kijken. Heel even. Hoofdschuddend en verdrietig loopt hij daarna weer naar boven.

Bewerking van het verhaal uit De gebroeders Karamazov van Fjodor Dostojewski

Meer verhalen lezen? Koop dan mijn E-book