De oude Nicolaas
Heel lang geleden woonde er in het verre Spanje een oude man die Nicolaas van Myra heette. Iedereen kende hem als een goed mens, die vrijuit deelde van wat hij bezat. Al was hij zelf ook oud en broos geworden.
Het was in een barre winter, op een dag dat een sneeuwstorm de vlokken zo wild door de wereld blies, dat wie zich buiten waagde geen hand voor ogen kon zien. Er werd geklopt aan de deur van Nicolaas. Hij hoorde het niet, of dacht dat het de wind was. Toen werd er weer geklopt, harder.
Nicolaas schuifelde naar de deur, deed open en zag een moeder met in haar armen een kindje, gewikkeld in een omslagdoek. De vrouw rilde van de kou en haar mantel en de omslagdoek rond het kind waren doorweekt en zwaar van de sneeuw.
Hij liet ze binnen, sloeg zijn eigen mantel om hen heen en gaf ze een plek bij de haard. Nadat hij het vuur extra had opgestookt, en haar met bevende hand een kom soep en brood had gegeven, probeerde hij met de vrouw te praten. Ze verstonden elkaar niet: ze was een vreemdeling. Hij bood de vrouw met het kind zijn eigen bed aan om in te slapen en maakte voor zichzelf een bed op de grond in de kamer.
Hij werd wakker van wanhopig gesnik: het was de moeder die handenwringend bij haar kindje zat. Het gloeide van de koorts en Nicolaas zag dat het meisje doodziek was.
De oude man kleedde zich warm tegen de kou en ging strompelend en struikelend door de gierende storm op weg om de kruidendokter van het dorp te halen. Die wilde echter niet meekomen: het weer was hem te slecht en het was midden in de nacht. Nicolaas moest morgen maar terugkomen om wat kruiden voor die vreemdeling en haar kind te halen.
Dat maakte Nicolaas verdrietig. Hij wilde helpen. Hoestend en rillend van de kou stapte hij met kleine pasjes verder, nu recht tegen de wind in, terwijl zijn witte haren en zijn witte baard nat van de sneeuw langs zijn gezicht waaiden.
Hij zag het oude vrouwtje pas, toen hij bijna tegen haar aanbotste. Ze trok hem in de beschutting van een muur en riep: “Wat loop je hier buiten, oude man,” zei ze, “ga toch naar huis, straks word je nog ziek door de kou.” Toen vertelde Nicolaas haar over het zieke kind. “Hier heb je kruiden,” zei de vrouw, “die zullen het kind genezen. Ga nu maar gauw naar huis, voordat het te laat is.” En meteen was ze verdwenen.
Zo snel als zijn oude vermoeide benen wilden, haastte hij zich naar huis. Hij sleepte zijn verkleumde lichaam naar het bed waar de moeder lag met haar kind in de armen. Het kind kreunde zachtjes. “Gelukkig,” dacht Nicolaas, “het kind zal gered worden, het kind mag blijven leven.”
Nicolaas zelf stierf in die nacht.
Engelen begeleidden hem naar de hemel. Ze hadden opdracht om hem direct bij God te brengen. God zei: “Ik heb gezien hoe je altijd alles met iedereen deelde, vriend, vijand en vreemde. En voor een kind dat je niet kende heb jij je leven gegeven. Jij die altijd alles weggaf, ontvang nu Gods geschenk!”
Toen kreeg Nicolaas het mooiste cadeau dat je maar kunt bedenken: vanaf dat moment mocht hij een keer per jaar terugkeren naar de aarde, om te wonen in de harten van de mensen.
Wij zijn altijd blij wanneer we de oude Nicolaas weer in ons hart mogen voelen, wanneer het buiten kouder en donkerder wordt. Dan verlangen we ernaar net zo te zijn als hij, door te delen wat we hebben en elkaar cadeau’s te geven. We noemen hem nu niet meer de oude Nicolaas, maar omdat hij zo bijzonder was noemen we hem de Heilige Nicolaas, of Sint Nicolaas.
En elk jaar is er één iemand die de kleren van Sint Nicolaas mag dragen. Wanneer hij die kleren aantrekt, dan gebeurt er een soort wonder. Kijk maar eens goed. Je zult zijn ogen zien glanzen en diep van binnen weet je dat in hem de echte Sint Nicolaas leeft. Je ziet aan hem dat ook hij dat voelt.
Zo kunnen we na al die jaren nog steeds het Sinterklaasfeest vieren met de echte Sint Nicolaas in ons midden.
Meer verhalen lezen? Koop dan een van mijn verhalenbundels!