De zon schijnt.
Op een bankje onder een dikke boom zit mestkever.
Hij kijkt sip.
Naast hem zit ekster.
Hij kijkt verdrietig.
Naast mestkever en ekster zit steenmarter.
Hij kijkt droevig.
‘Ik had zo’n heerlijke bal paardenstront gevonden’ zegt mestkever, ‘en toen kwam er een enorme regenbui die alles wegspoelde. Nu heb ik niks meer te eten.’
Ekster zegt: ‘Maar ik had een nest gebouwd, bovenin de boom, mooi dakje erop… komt er een storm en waait de boom om met nest en al. Nu heb ik geen plek meer om te wonen!’
‘En ik, en ik, en ik’, zegt steenmarter, ‘had een prachtig plekje onder de motorkap van een auto. Lekkere kabels om aan te knagen en zo. Warm isolatiemateriaal. Was ik even weg. Zit er als ik thuiskom ineens een apparaatje onder dat vre-se-lijk piept! Ik kan er niet meer wonen en niet meer eten. Dakloos. Brodeloos. Alles kwijt!’
‘Wat nu?’ trilt mestkevers lip.
‘Waarom ik?’ snikt ekster.
‘Het is niet eerlijk!’ roept steenmarter boos.
Plotseling horen ze een stemmetje boven hun hoofd.
Aan een draadje hangt spin.
‘Ik hoor jullie dit nu zeggen… en ik ken het gevoel. Want soms heb ik een prachtig web gemaakt, komt er zo’n mens en die veegt het helemaal kapot. Met vliegen en al. Al mijn werk in een klap weg. Maar ik denk nooit ‘wat nu?’ Ik denk alleen maar: nu maar op een andere plek mijn webje maken.’
‘Ik denk ook nooit: ‘waarom ik?’ Want als ik een keer geluk heb en een dikke vlieg kan leegzuigen, dan vraag ik ook nooit ‘waarom ik?’
‘En of het eerlijk is, marter… hoezo eerlijk? Heb je bij je geboorte een briefje gekregen dan, met daarin alles waar je recht op hebt? Nee toch? Het is niet eerlijk of oneerlijk, het is gewoon zo. Zo gaan de dingen.’
Dan takelt spin zichzelf weer omhoog en verdwijnt tussen de bladeren.
‘Tjongejonge’ zegt mestkever.
‘Nou jaaaaa’ zegt ekster.’
‘Waar bemoeit zij zich mee, ik mag toch wel boos en verdrietig zijn!’ Zegt steenmarter.
Vanuit de boom roept spin: ‘Ja dat mag best. Maar schiet je er iets mee op? Jullie zitten hier al een week!’
En ondertussen blijft de zon gewoon schijnen.