Van alle insecten had Vlinder de grootste mond.
Zag ze iets wat haar niet beviel, dan riep ze dat meteen. En ze stak haar tong uit.
‘Hé, moet je niet eens wat meer bewegen, je wordt vet! Bleeeeh!’ riep ze tegen mestkever
‘Klaplopers, als je zo doorgaat loopt het verkeerd met je af! Bleeeeh!’ riep ze tegen miertjes die even aan het spelen waren
Als andere insecten iets terug wilden zeggen, ‘Wat bedoel je?’ of: ‘kom op doe niet zo flauw’, dan fladderde Vlinder toevallig net iets hoger en deed ze of ze het niet hoorde.
Ze zat ’s avonds met ingeklapte vleugels te rusten op een blad toen Rups haar aansprak.
‘Vlinder, waarom roep je steeds onaardige dingen?’
‘Maar dat doe ik toch helemaal niet?’ zei Vlinder. Ik geef gewoon goed advies.’
Rups kon haar niet overtuigen. ‘Maar de anderen vinden je niet leuk meer! Ze horen door al die nare dingen die je roept niet eens de aardige dingen meer die je zegt!’
‘Dat is dan heel stom van ze,’ zei Vlinder. En stak weer haar tong uit. ‘Bleeeeh’.
Toen werd het winter. En op een kraakheldere morgen vloog Vlinder in de zon, met een sjaal om natuurlijk. Terwijl ze onder een tak door vloog, zag ze een bibberende Bij op een bevroren blad zitten.
‘Doe dan ook wat warms aan sufferd! Bleee-hu-huh-heewp!’
– Ze was tegen een ijspegel aangevlogen. Precies op het moment dat ze haar tong uitstak. En die ijspegel was zo koud dat haar tong eraan was blijven plakken!
‘Heeewp!’ riep Vlinder, terwijl ze aan haar tong aan de ijspegel bungelde. ‘Heeewp!’.
Bij keek bibberend naar boven en zag Vlinder hangen. Maar hij had niet veel zin om heel snel hulp te gaan halen. Die vervelende vlinder die haar tong nooit in bedwang kon houden!
Nou ja, vooruit… Na een tijdje was Rups gehaald, en Kever, en de familie Mier. En na weer een tijdje waren ze in de boom geklommen en hadden ze de tong van Vlinder los weten te maken van de ijspegel. En haar met een dekentje om in bed gelegd. Vet lief, toch?
Maar Vlinder had toen al zo lang aan haar tong aan de ijspegel gehangen, dat die helemaal was uitgerekt! Hij paste alleen nog maar opgerold in haar mond. En met volle mond kun je niet goed praten.
Dus als Vlinder voortaan iets zag wat haar niet beviel, dan duurde het wel even voor ze kon roepen. Want ze moest haar hele tong uitrollen. Ondertussen had ze dan tijd genoeg om erover na te denken… ‘Help ik écht door iets te zeggen?’ Meestal was het beter om haar tong in haar mond te houden.
Weet je wanneer ze hem wel uitrolde? Als ze op een bloem zat. Ze kon ineens veel dieper de lekkere nectar opslurpen.
Je zou dus kunnen zeggen dat het er voor de andere insecten rustiger op geworden was. En voor Vlinder smaakte het leven ineens veel zoeter.