Koning Leeuw was gaan zwemmen.
Hij deed zijn kleren uit op het strandje,
op het eiland waar zijn paleisje stond,
middenin de stroom van de rivier.
Liet zich lekker meedrijven.
Natspetteren door de herfstregen.
Hij zuchtte tevreden.
Toen hij terugkwam bij het strandje
veranderde dat in een verbaasde grom.
Want zijn kleren waren weg.
Zijn koninklijke ochendjas.
Zijn zachte slaapkroon.
Zijn gouden badslippers.
Hij liep op het strandje heen en weer.
Maar kon ze nergens vinden.
Toen haalde hij zijn schouders op,
en liep naar het poortje in de paleismuur.
Het strandpoortje zat dicht.
En de sleutel… zat in zijn ochtendjas!
Grmbl. Dan maar omlopen.
Zijn trouwe wachter Hond stond bij de poort.
‘Halt! Wie bent u?’
‘Hond, haha, ik heb gezwommen en ben mijn kleren kwijt.’
‘Ik zie dat u uw kleren kwijt bent meneer, maar wie bent u?’
‘Hond, ik ben het, de koning.’
‘Ja haha meneer, dat kunnen ze allemaal wel zeggen.
U weet dat het strafbaar is om zich zomaar voor de koning uit te geven?
Ik waarschuw u. Scheer u weg!’
‘Maar ik ben het echt!’
Hond keek een beetje twijfelend.
‘U kunt de stem van de meester wel goed nadoen.
Kunt u bewijzen dat u de koning bent?’
‘Ik ben een leeuw!’
‘Ja onze koning is een leeuw maar niet iedere leeuw is een koning!’
‘Ik weet dat jij wachter Hond bent, dat je getrouwd bent met kokkin Kat
en dat jullie drie kokkindjes hebben.’
‘Dat stond in de staatscourant, dat weet iedereen.’
De koning probeerde uit alle macht te bedenken wat hij van wachter Hond wist wat niemand anders wist. Hij had toch eens een praatje met hem moeten maken af en toe…
Toen kreeg hij een beter idee:
‘Haal de post dan uit de brievenbus en kijk op de postzegels!’
Hond kwam terug.
’Goed, zooo, kijk eens even opzij dan? Nee hoor. U draagt geen kroon,
geen mantel, u bent de koning niet. Ik doe de deur dicht hoor.
Ik krijg het koud. Prettige dag.’