Als Kikker ’s avonds kwaakte in de sloot,
hoorde je hem steeds dezelfde woorden herhalen:

‘Ik kan alles en ik weet alles! Kwaak!’

‘Ik kan alles en ik weet alles! Kwaak!’

Kikker geloofde dat echt.
Kikker was, zoals dat heet, overtuigd van zichzelf.

Dus was hij elke dag druk bezig om ook anderen ervan te overtuigen
dat hij alles wist en alles kon.

Door anderen te vertellen hoe ze iets moesten doen.
Ook al hadden ze er niet om gevraagd.

‘Nee, merel, je moet écht een andere fietspomp gebruiken voor je lekke band,
een andere is écht véél beter, geloof me nou maar!’

En door grote verhalen te vertellen over wat hij allemaal voor bijzondere dingen had gedaan.

‘Ik kon al zwemmen toen ik nog maar kikkerdril was, en als kikkervisje heb ik een snotaal verslagen tijdens een zwemwedstrijd!’

De andere dieren kenden Kikker. En zijn verhalen. Hij was verder best aardig,
en hij bedoelde het goed, dus ze haalden hun schouders erover op.

Toen Beer in het buurt kwam wonen, leerde hij Kikker al snel kennen.

Die liep adviezen te geven aan de verhuizers over hoe ze de dozen het beste konden tillen.

En terwijl Beer de kopjes en schoteltjes in het keukenkastje zette, vertelde Kikker honderduit over hoe hij met blote handen een ooievaar een pak rammel had gegeven die hem had willen opeten.

‘Zeg Kikker, nu je hier toch bent, en omdat je zoveel kunt, wil je me even helpen?’

– ‘Ik ben de allerbeste helper, heel behulpzaam ook, dus zeg het maar beste Beer!’

‘Wil je dat nieuwe kastje voor mij in elkaar zetten?’

– ‘Ja natuurlijk! Kwaak!’

Het was een kastje van IKEA. Voor boeken. Met in de doos een papieren handleiding. En gereedschap erbij.

‘Aha, aha’ zei Kikker terwijl hij de gebruiksaanwijzing las. ‘Ja, en dat daar dan zo indraaien, ik zie het al!’ Hij legde de handleiding weg en ging aan de slag. Ondertussen vertelde hij van alles aan Beer die de doos met keukenspullen uit aan het pakken was, en ze in de keukenkastjes zette. De pannen, het bestek, de glazen.

Maar als Beer met de kruiden bezig is vertelt Kikker niets meer. Hij mompelt in zichzelf. ‘Ja maar deze schroef moet toch daar? Huh daar zit helemaal geen gaatje! Als ik nou… nee dat past ook niet! Hoe kan dat nou? Zo’n simpel kastje.’

‘Beer!’ zegt Kikker ‘Dit kastje is niet goed want ik krijg het niet in elkaar. Ik hou d’r mee op! Je moet het maar terug naar de winkel brengen en een ander kastje halen dat wél goed is.’

‘Wacht even, niet weglopen, ik kijk even met je mee Kikker,’ zegt Beer. ‘Even kijken,’ en hij vouwt de gebruiksaanwijzing open. ‘Volgens mij ben je verkeerd begonnen… deze plank moet onderaan en dan deze schroefjes erin, zie je wel?’ Hij draait ze erin. ‘En dan gaan de zijkanten erop, ik doe dat altijd zo… hoppetee!’

Kikker kijkt, met zijn handen in zijn zakken, hoe Beer stapje voor stapje de kast in elkaar zet. Hij zegt niets, en staat een beetje ongemakkelijk te wiebelen.

‘Nou, volgens mij moet het dus zo,’ zegt Beer. ‘Kun je nu weer verder?’

‘Nou, ik moet zo naar huis,’ zegt Kikker. ‘Ik heb eigenlijk geen tijd meer.’

‘Vind je het soms… moeilijk?’ vraagt Beer, ‘zullen we het samen doen?’

– ‘Nee ik moet echt weg, dag Beer, succes met je kastje!’

Die avond is het stil in de sloot van Kikker. Kikker is er wel. Maar hij heeft even geen zin om te kwaken. Want het wás moeilijk, dat kastje. Veel te moeilijk. Terwijl hij toch alles kan en alles weet? Veel te moeilijk!

Zachtjes zegt hij bij zichzelf: ’Stomme Beer. Stom kastje! Kwaak!’